Kantonrechter of rechtbank - cumulatie van vorderingen
Op 5 maart 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch een uitspraak gewezen over de absolute competentie van de rechtbank. Voor de vraag welke rechter absoluut bevoegd was van het geschil kennis te nemen heeft de rechtbank een blik geworpen op de objectieve en subjectieve cumulatie van vorderingen.
Objectieve cumulatie
Het onderhavige geschil is gevoerd tussen ABAB Groep B.V. als eisende partij en Caruton Beheer B.V., CT London B.V., Caruton B.S.O. B.V. en Caruton HRM B.V. als gedaagde partijen. In dit geschil heeft de rechtbank geconstateerd dat in de dagvaarding sprake was van een objectieve cumulatie van vorderingen. Dit houdt in dat een eiser tegen een gedaagde in één en dezelfde dagvaarding meer dan één vordering instelt. In deze kwestie werd door ABAB Groep B.V. meerdere vorderingen ingesteld tegen Caruton Beheer B.V. (vier vorderingen) en Caruton B.S.O. B.V. (drie vorderingen). Ingeval de vorderingen per gedaagde afzonderlijk van elkaar worden bezien, behoren zij qua omvang ingevolge artikel 93 sub a Rv tot de zaken die door de kantonrechter worden behandeld. Echter, ingeval van objectieve cumulatie is ingevolge artikel 91 lid 1 Rv voor de toepassing van artikel 93 sub a Rv het totale beloop of de totale waarde van de vorderingen beslissend. In deze kwestie leidt het voorgaande ertoe dat de waarde van de gezamenlijke vorderingen tegen Caruton Beheer B.V. en de gezamenlijke vorderingen tegen Caruton B.S.O. B.V. uitstijgt boven de in artiel 93 sub a Rv bepaalde grens van € 25.000,00.
Subjectieve cumulatie
Naast de bovengenoemde objectieve cumulatie van vorderingen was er ook sprake van een subjectieve cumulatie; in de dagvaarding zijn er meerdere vorderingen ingesteld tegen meerdere gedaagden. Anders dan bij de objectieve cumulatie kent de wet geen bijzondere regel van sectorale competentie ingeval van subjectieve cumulatie, zodat hierdoor voor elke gedaagde partij afzonderlijk dient te worden bezien of de kamer voor handelszaken dan wel de kamer voor kantonzaken bevoegd is.
In haar beoordeling heeft de rechtbank vastgesteld dat de vorderingen tegen CT London B.V. en Caruton HRM B.V. qua omvang onder de grens van artikel 93 sub a Rv lagen en daarom naar het oordeel van de rechtbank dienden te worden behandeld door de kamer voor kantonzaken. De vorderingen tegen de eerder genoemde partijen Caruton Beheer B.V. en Caruton B.S.O. B.V. konden gelet op hetgeen hierboven (onder objectieve cumulatie) is beschreven in beginsel worden behandeld door de kamer voor handelszaken. Ondanks het voornoemde oordeelde de rechtbank als volgt:
Nu zowel de vordering tegen CT London B.V., Caruton B.S.O. B.V en Caruton Beheer B.V. als de vordering tegen Caruton HRM B.V., Caruton B.S.O. B.V. en Caruton Beheer B.V. ziet op de hoofdelijke veroordeling, is de rechtbank echter van oordeel dat in deze kwestie de samenhang tussen de vorderingen zich tegen een afzonderlijke behandeling verzet. De Rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch is daarom (voorlopig) van oordeel dat de zaak in volle omvang verder dient te worden behandeld en beslist door de kamer voor kantonzaken.
(bron: www.rechtspraak.nl)